Champagneglazen werden snel uit de dozen gehaald, tot de rand gevuld en doorgegeven in de kamer. Tientallen mensen hadden zich verzameld in het krappe appartement van Marieke Vervoort, onzeker over wat ze moesten doen of zeggen. Het was een feestje, had Vervoort haar gasten voorgehouden. Maar zo voelde het niet aan.
Elf jaar eerder had Vervoort de paperassen verkregen die nodig zijn om een medisch begeleide euthanasie te ondergaan. Sinds haar tienerjaren voerde ze strijd tegen een spierziekte die haar benen verlamde, die haar haar zelfstandigheid ontnam en die haar opzadelde met verschrikkelijke, onophoudelijke pijn. Door de documenten verwierf ze een mate van controle. Volgens de Belgische wet was ze vrij om haar leven op eender welk zelfgekozen moment te beëindigen.
Maar in de plaats daarvan ging ze gewoon door en omarmde ze het leven met eens zoveel gretigheid. Binnen een paar jaar bereikte ze ongekende hoogten in haar carrière als rolstoelsprinter en won ze goud op de Paralympische Spelen. Ze werd een beroemdheid in binnen- en buitenland, werd opgevoerd door internationale magazines en kranten en schoof aan voor interviews op televisie. Ze reisde de wereld rond om te vertellen over haar levensverhaal en mensen kracht en inspiratie te geven.
Maar die documenten lagen er nog. En nu, na meer dan tien jaar van onzekerheid en pijn en vreugde, waarin ze de deur van haar privéleven had opengezet voor vrienden en vreemden en reporters, waarin ze mensen geïnspireerd of geërgerd had, waarin ze had uitgekeken naar, maar ook gevreesd had voor het einde van haar leven, had Vervoort de mensen die ze liefhad bij haar geroepen in haar huis. De reden was hartverscheurend: over drie dagen had ze een afspraak om te sterven.
“Het is een raar, raar, raar gevoel”, zei haar moeder, Odette Pauwels, terwijl ze naar het gezelschap keek. De gasten nipten van hun drankje, praatten over koetjes en kalfjes, deden hun best om tegemoet te komen aan Vervoorts verzoek om vrolijk te zijn. Er werd getoost. Er waren ook jammerklachten.
En er hing een licht gevoel van onzekerheid in de lucht – de onuitgesproken vraag of dit nu echt het einde was en of er een minieme kans was dat het toch niet zou doorgaan. Al drie jaar volgden twee journalisten van The New York Times – fotograaf Lynsey Addario en ikzelf – Vervoort om het einde van haar leven vast te leggen en te zien hoe een topatleet op een buitengewone manier haar lot in handen neemt. Tijd met haar doorbrengen voelde soms aan als één langgerekt, onophoudelijk afscheid.
Ze was al een paar keer dicht bij euthanasie gekomen, maar had altijd redenen gevonden om het uit te stellen. Er kwam iets tussen. Er doken problemen op. Er daagde een nieuwe datum op om naar uit te zien, een nieuwe reden om door te gaan met leven.
Haar vrienden en familie hadden die strijd al langer aanschouwd, het eindeloze geschipper tussen de toenemende pijn en al die kleine bevredigende momenten die ze nog zou kunnen ervaren in de tijd die haar nog restte.
“Je hoopt altijd dat er iets gebeurt, dat ze van gedachten zal veranderen”, zei Jan Desaer, een van Vervoorts beste vrienden. “Je kent die datum, maar je negeert dat. Je denkt dat het niet echt is.”
Deze keer lijkt Vervoort vastbesloten. In de week tevoren heeft ze de procedure besproken met een mate van helderheid en ernst waarvan de mensen die haar het best kennen moeten toegeven dat ze die zelden hadden gezien.
“Ik kijk ernaar uit”, zei ze over haar dood. “Ik kijk ernaar uit om eindelijk tot rust te komen, om eindelijk geen pijn meer te hebben.” Ze zwijgt even. “Alles wat ik haat, zal voorbij zijn.”
