De wolf, de otter, de das en bever zijn terug.

Ook boomkikkers en andere 'veeleisende' soorten vinden een tweede adem.

Toch gaat het met de meeste dieren in Vlaanderen niet goed.

‘Ik weet het zeker: ik ga het einde van deze vlinder in Vlaanderen nog meemaken’

Hoe gaat het met de Vlaamse natuur? In drie afleveringen maakt De Morgen de staat van onze flora en fauna op. Vandaag deel 1: hoe staan de dieren er anno 2020, na tientallen jaren natuurbeleid, voor?

Barbara Debusschere

Op 22 januari zorgde het schattigste zoogdier ter wereld voor een zeldzaam moment van vrolijke politieke eensgezindheid. In de commissie Leefmilieu van het Vlaams Parlement vroeg Groen-politica Mieke Schauvliege aan minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA) hoe Vlaanderen de otter gaat beschermen. Ook commissievoorzitter Bruno Tobback (sp.a) werd er zichtbaar week van. Demir antwoordde vertederd dat er een ‘soortenbeschermingsplan’ komt.

Het is terecht dat politici glunderen, zeggen ecologen. Want, net zoals de teruggekeerde wolf, bever, das, marter en vos is de otter een ‘ambassadeur van rijke natuur’ en signaleert hij goede waterkwaliteit.

De laatste decennia waren dat nochtans niet bepaald Vlaamse ‘specialiteiten’. Sinds eind jaren 80 beschouwt Vlaanderen de otter, die vroeger wijdverspreid voorkwam, dan ook als uitgestorven.

Tot beveronderzoeker Kristijn Swinnen op een lentedag in 2012 compleet onverwacht een otter zag op beelden van zijn cameraval in Antwerps natuurgebied. In de jaren daarop volgden ook otterbeelden uit Limburg en Oost-Vlaanderen. Niet veel later stond de otter op de politieke agenda.

Wat duidelijk hielp, zijn inspanningen om watervervuiling terug te dringen. Wel waarschuwen experts voor te voortvarend hoerageroep. De laatste zeven jaar zijn dertien otters opgemerkt. We kunnen dus nauwelijks spreken van een soort die zich hier definitief vestigt. “Daarvoor is nog meer robuuste natuur en nog betere waterkwaliteit nodig”, zegt Céline De Caluwé, zoogdier-expert bij WWF.

 

Dagelijks menu: anderhalve kilo vis

In de Zeeschelde, een belangrijke potentiële otterresidentie, ligt bijvoorbeeld het gehalte vervuilende stoffen in vissen nog altijd 47 keer te hoog om schadelijke effecten op de reproductie van otters te vermijden. “Er is ook te weinig vis”, zegt De Caluwé. “Voor otters, die anderhalve kilo per dag eten, heb je zo’n 150 kilo vis per hectare water nodig. Nu zitten we aan een gemiddelde van 10.”

Van Vlaanderen een ottermagneet maken – wat ook veel andere natuur deugd zou doen – vergt eveneens meer natuurlijke oevers zodat de otter er nesten in kan bouwen en zich kan verschuilen. Maar wat gebeurde er jarenlang? Meanderende waterlopen werden rechtgetrokken en oevers werden verstevigd met harde materialen.

En er zijn nog werkpunten. De otter leeft in een enorm gebied van 10 tot 15 vierkante kilometer. Natuurlijke doorgangen tussen ideale plekken zijn een must. Nu is het landschap te verhakkeld.

“Dat nekt veel dieren”, zegt Schauvliege. “Gemiddeld om de 300 meter komt een dier een weg tegen. Het resulteert in verkeersslachtoffers en geïsoleerde populaties die genetisch verzwakken. Tijd voor een groen adernetwerk zoals in het Waals gewest, waar 4.000 kilometer hagen en heggen wordt aangeplant.”

Tot nu toe gaat dat ‘ontsnipperen’ te traag. Negen jaar na een van de deadlines is nog maar 4 procent van het ‘natuurverwervingsgebied’, dat meer verbindingen mogelijk moet maken, afgebakend. Nochtans zijn de ‘ontsnipperingsdoelen’ volgens het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) nodig om “een absoluut minimum van waardevolle natuur te vrijwaren”.

Een otter in de Schotse Shetlandeilanden. ‘Voor otters heb je zo’n 150 kilo vis per hectare water nodig. Nu zitten we aan een gemiddelde van 10’. Foto Getty Images

Zeker voor de otter is er ook een verkeersveiligheidsplan nodig. De soort heeft de gewoonte om, wanneer een waterloop een weg kruist, dat kruispunt over de weg over te steken. Resultaat: drie verkeersdoden sinds 2013. Richeltjes onder bruggen kunnen dat verhelpen. Als die er zijn, vermijdt de otter wel de openbare weg.

Demir kondigt alvast acht projecten aan die oevers natuurlijker inrichten. En dus ook een soortbeschermingsplan. Zo zijn er ondertussen achttien, onder andere voor de bever, de bruine kiekendief (een roofvogel) en de kleine modderkruiper (een zoetwatervis).

Ook andere soorten dan zoogdieren zijn het, soms door dat soort beleid, beter gaan doen. De weidebeekjuffer is aan een comeback bezig, bosvogels zoals de glanskop en de oehoe herpakken zich en bioloog Tobias Ceulemans (KU Leuven) onderbreekt verrukt een telefoongesprek omdat hij een oranje met groene keizersmantel (een vlinder) in zijn tuin ziet. “Vijftien jaar geleden was die uitgestorven, nu is hij aan een grote opmars bezig.”

Of dat met otter ook lukt, is een groot vraagteken. Want wat zal precies in het soortbeschermingsplan staan? Wordt het goed uitgevoerd en is het voldoende? Papieren afspraken blijken geen garantie op beterschap.

Zo staat in het laatste Natuurindicatorenrapport van INBO dat er elk jaar vier soortbeschermingsplannen bij komen, maar dat de meeste natuurindicatoren waarmee de onderzoekers de staat van de biodiversiteit meten wel nog altijd op rood staan. Ook na tien jaar gerichte inspanningen onder de Europese Biodiversiteitsstrategie voor de periode 2010-2020.

 

Broedvogels in de penarie

Van de veertien relevante natuurindicatoren voor fauna, zijn er elf eerder of zeer ongunstig. Zo is ‘het aantal broedvogels aan de kust’ de laatste zes jaar pijlsnel gekelderd. Van de negentien watervogelsoorten ‘van Europees belang’, zoals de kluut, zijn er slechts acht in goede staat. Ook de trek- en langeafstandsvogels kwijnen de laatste jaren weg. De teloorgang van dieren in open leefgebieden (hooilanden, akkers, heiden en moerassen) zoals vlinders, akkervogels en insecten vat Natuurpunt samen als ‘schrikwekkend’.

De ‘rode lijsten’, die de kans op uitsterven aangeven, signaleren dat slechts iets meer dan een derde van de ongewervelden (37 procent) en de gewervelden (38 procent) niet in gevaar is. De helft van de amfibieën en reptielen en bijna de helft van de zoogdieren is bijna in gevaar, kwetsbaar, bedreigd, ernstig bedreigd of uitgestorven.

Bij de broedvogels is dat vier op tien en bij de insecten ruim een derde. 62 procent van de zoetwatervissen is uitgestorven of bedreigd, het hoogste aantal in Europa. De lijst met ‘Europese soorten van belang’ toont dat de doelen niet zijn gehaald. Van de 61 diersoorten op die lijst verkeert ruim de helft (34) in een ongunstige tot zeer ongunstige staat, zoals de knoflookpad, de barbeel (een karperachtige), het vliegend hert (soort kever) en de juchtleerkever.

“We zien nu wel stabilisering en lichte vooruitgang bij sommige, maar dat is het”, zegt INBO-onderzoeker Anik Schneiders. “Vlaanderen is onderaan de ladder gestart met herstel, en de verdere versnippering, bebouwing en vermesting maken het moeilijk de doelen te halen. Ook blijkt dat zware metalen en gewasbeschermingsmiddelen lang in het milieu blijven. Zo vinden we in palingen heel wat stoffen terug die al lang verboden zijn.”

Hoe slecht plannen zich soms vertalen in beterschap, toont dit gentiaanblauwtje.

De vlinder leeft vooral in natte heide.

Tien jaar nadat een beschermingsplan is ingevoerd, hangt het lot van de soort nog altijd aan een zijden draadje.

Dirk Maes, insectenspecialist bij het INBO, weet het zeker. “Ik ga het einde van deze vlinder in Vlaanderen nog meemaken. Eind jaren 90 telden we nog 35 populaties, nu zijn het er zeven en het betert niet”, zegt hij, terwijl we in prachtige en unieke natuur speuren naar een exemplaar. “We willen de locatie niet in de krant, want fotografen lopen nu die enkele gebieden plat waar deze vlinder nog te zien is.”

Het gentiaanblauwtje wordt door drie van de grootste natuurbedreigingen hier tegelijk getroffen wordt: stikstofneerslag, droogte en versnippering.

Zo legt de vlinder enkel eitjes op klokjesgentiaan, een paars-blauwe heidebloem. Maar omdat te veel stikstof uit vooral landbouw en ook verkeer en industrie op de natuur neerdaalt, rukken stikstofminnende planten op. Dat betekent meer gras en minder klokjesgentiaan.

Daar houdt het niet mee op. Zodra een eitje van een gentiaanblauwtje een rupsje is, valt het van de bloem en doet het alsof het een larve is van een knoopmier. “Dat lukt door de geur van hun larven te imiteren”, zegt Maes, die plat op de buik ligt omdat hij een plantje met daarop vers gelegde eitjes ontwaart. “De mieren voeden het vlinderrupsje in hun nest. Wanneer de rups zich in juni ontpopt tot vlinder maakt hij zich snel uit de voeten.”

Maar dat parasiteren lukt steeds minder, omdat het steeds droger wordt, wat veel insecten zoals deze mieren in de hoek duwt. Door de droogte maken bloemen ook minder nectar aan, wat minder vlindervoedsel betekent. “De laatste jaren zien we dan ook een sterke daling in het aantal eitjes van gentiaanblauwtjes”, zegt Maes.

Insectenspecialist Dirk Maes over het gentiaanblauwtje: ‘Eind jaren 90 telden we nog 35 populaties, nu zijn het er zeven en het betert niet.’

 

Bijna allemaal inteelt

Ook de versnippering van het landschap speelt een rol. “Deze vlinders vliegen maximaal zo’n 3 kilometer ver”, zegt Maes. “Nu liggen de plekken waar ze nog voorkomen zo ver uiteen, dat het bijna allemaal inteelt is geworden. Daardoor is het gentiaanblauwtje genetisch heel zwak. Dit zijn levende doden.” Na een dik uur door de hei struinen krijgen we plots twee exemplaren te zien. “Goed kijken, het zijn misschien de laatste”, zegt Maes, camera in de aanslag.

Onder andere bij de vlinders zijn er heel wat van die ‘fantoomsoorten’. Die lijken oké maar zijn zo verzwakt dat één tegenslag ze over de kling kan jagen. Van de 71 soorten dagvlinders die hier sinds begin vorige eeuw voorkwamen, zijn er twintig uitgestorven. Vijfentwintig stellen het slecht. Bossoorten, zoals de keizersmantel, doen het vaak wel beter, maar soorten die in moerassen, op heide en in grasland leven gaan snel achteruit door intensieve landbouw, stikstofdepositie en versnippering.

Die tweedeling is er ook bij vogels. Onder andere de zwarte specht en de boompieper gaan erop vooruit, boerenlandvogels zoals de veldleeuwerik, de wulp en de grauwe gors zijn de laatste vijftien jaar gedecimeerd. “Van de veldleeuwerik schiet 5 procent over van wat er vijftien jaar geleden was”, zegt Kevin Lambeets van Natuurpunt.

Deze dieren kunnen de intensivering van de landbouw niet aan. “De veldleeuwerik broedt 36 dagen in weides”, zegt Lambeets. “Maar nu maaien boeren vaker gras om sneller en meer hooi te oogsten. Broedende vogels maken dan geen schijn van kans. Ze vinden op akkers en weides ook steeds minder voedsel zoals zaden en insecten omdat er almaar meer insectenverdelgers worden gebruikt en omdat de moderne landbouwmachines op de akkers ieder zaadje meegrissen.”

Is lijdzaam toekijken de enige optie? Niet noodzakelijk. Soms is er geslaagde ‘intensive care’ voor ‘de levende doden’. Zo lukte het Lambeets en zijn team de grauwe klauwier te reanimeren in de Grote Netevallei met natuurherstel op maat. Er kwam meer open ruimte, wat voor deze zangvogel onontbeerlijk is.

Nog een gereanimeerde soort is de boomkikker. In 2000 werden er nog maar honderd ‘roepende mannetjes’ geteld in Limburg, nu zijn het er ruim 7.000 in meerdere regio’s. Dat lukte door meer poelen en vijvers aan te leggen en door die in de winter droog te zetten, zodat er geen vissen in gedijen die de kikkereitjes opeten.

Maar de boomkikker is een uitzondering. “Onder amfibieën is de achteruitgang de laatste jaren snel toegenomen”, zegt expert Peter Engelen (Natuurpunt). Minder insecten en meer droogte zijn de boosdoeners.

Zo vindt de heikikker, die de laatste twee jaar 80 tot 100 procent minder eitjes legt, steeds minder regenwormen en slakken om zich mee te voeden. “En dat betekent minder voedsel voor salamanders, die de kikkereitjes eten en voor libellenlarven en sommige vogels, die de kikkervisjes eten. Alles hangt aan elkaar”, zegt Engelen.

Juist daarom volstaan lokale acties niet om de fauna echt uit het dal te tillen. “Dat kan alleen als biodiversiteitsbescherming een prioriteit wordt in ruimtelijke ordening én landbouw én klimaatbeleid”, stellen Natuurpunt, Schauvliege en het INBO.

Invasieve exoten

Want niet alleen blijft de druk op de natuur te hoog, er komen ook meer belagers: invasieve exoten zoals de Chinese wolhandkrab, die massaal inheemse rivierfauna en flora bedreigt. “Vooral in zoetwater is de impact dramatisch”, zegt INBO-onderzoeker Tim Adriaens. “In de Schelde is er ondertussen een compleet ander ecosysteem. Het zit vol exotische vissen en molusken (weekdieren), er is bijna niets inheems meer aan.”

Nog een voorbeeld is de Aziatische hoornaar, een grote wesp die hier in 2004 via bonsaiplanten beland is. “Nu zit die in heel Europa”, zegt Adriaens. “Er vallen doden en het bedreigt voedselproductie en biodiversiteit want deze wesp, die hier geen concurrentie heeft, eet inheemse honingbijen en andere insecten.” Zeker omdat de opwarming van de aarde sommige exoten helpt hier goed te aarden, zal hun dreiging alleen maar groter worden.

Om de Vlaamse natuur helemaal uit het slop te trekken, voorziet Demir onder andere in 10.000 hectare extra bos tegen 2030, een aanpassing van de mestrichtlijnen, een ontsnipperingsplan en droogtemaatregelen. Of het allemaal gerealiseerd raakt, valt af te wachten. En jammer genoeg kunnen we de natuur niet in een vingerknip naar onze hand zetten zoals in de kwinkslag waarmee Bruno Tobback de parlementaire vraag over de otter afsloot: “Het zou erg handig zijn mochten de otters die wolhandkrabben opruimen.”

Beelden: Aurélie Geurts, Getty Images

Lees ook: